vrijdag 14 november 2014

Het Dameszadel



Het was op een paar minuten na vier uur in de middag toen ik café de Pieper binnenstapte en mij nestelde op mijn favoriete plek bij het glas en lood raam tussen de kassa en een soort van klaptafeltje in, bestelde een jonge borrel en wachtte op Herman.
- Zal ik er vast ook een inschenken voor Herman, vroeg Carolus die achter de bar stond.
- Doe maar, zei ik. - Hij zal zo wel komen.
Carolus voegde de daad bij het woord en zette de borrel op het tafeltje wat tegen het raam geplakt leek te zitten. Hij was onze afspraken op Zaterdagmiddag gewoon geworden. Herman die vertelde en ik die aantekeningen maakte. Vandaag was het extra spannend omdat hij zijn laatste verhaal zou vertellen. Het beste voor het laatst had hij gezegd.
Het werd vijf uur en Herman was nog steeds niet verschenen. Het café begon vol te stromen met gasten die voornamelijk uit de Leidsestraat kwamen omdat daar op dat tijdstip de winkels sloten.
Ik voldeed mijn rekening en besloot hem te gaan zoeken. Een adres had ik niet maar hij had me ooit eens verteld dat hij in de Helmerstraat woonde. Dat is best lastig want er zijn er drie. De eerste, tweede en derde Helmerstraat en bovendien zijn die straten verdomde lang. Gelukkig had hij een nogal herkenbare fiets en die zou hij natuurlijk vlak bij zijn huis neerzetten.
Na twee uur gezocht te hebben zag ik zijn fiets geplaatst in een van de vele fietsrekken die de stad rijk is staan. Er zaten drie sloten omheen zag ik en dat was geen overbodige luxe in deze stad waar niemand op zijn eigen fiets reed. Ik herkende de fiets direct omdat hij waarschijnlijk de enige oude herenfiets had waar een dameszadel op gemonteerd was. Het zadel was ovaal van vorm dus de welbekende punt ontbrak. Toen ik hem ernaar vroeg had hij alleen maar gezegd dat zijn balzak te groot was en dat het met tegenwind en dat heb je altijd in dit winderig landje, niet te doen was.
Ik zag een vrouw uit een woning komen en vroeg haar naar Herman. Eerst haalde ze haar schouders en zei dat ze hem niet kende, maar toen ik haar een beschrijving van hem gaf wees ze naar een deur recht tegenover het fietsenrek. Ik liep naar de deur en keek of ik een naamplaatje kon vinden. Niet dus. De bel deed ook niet. Ik begon te kloppen maar er werd niet opengedaan. Door het raam probeerde ik naar binnen te gluren en zag nadat mijn ogen aan het duister van de woning waar ik in keek gewend waren de vage contouren van een man die in zijn stoel zat. Ik tikte tegen het raam maar de man maakte geen aanstalten op te staan. Bewegingsloos bleef hij in de stoel zitten. Ik deed twee stappen achteruit en keek om me heen. Twee agenten kwamen net de hoek om en liepen in mijn richting. Ik sprak ze aan en na de zaak uitgelegd te hebben gluurde de oudste van de twee door het raam naar binnen. Doordat hij zijn neus tegen het raam drukte schoof zijn pet richting achterhoofd.
- Die is morsdood, zei hij.
- Dat is dan de derde deze week, zei de ander en pakte zijn portofoon. Hij schakelde de hulpdiensten in en niet veel later werd de voordeur kinderlijk eenvoudig opengemaakt door een plastic kaartje tussen deur en deurpost te schuiven. Het was een kleine beneden woning, gang, keuken voor en achterkamer. Herman zat dood in zijn stoel tussen zijn vingers van zijn linkerhand een sigarenpeuk en in zijn rechterhand een blauwe bic ballpoint en een papiertje. Het leek alsof hij in slaap was gevallen, zo rustig zat hij erbij. Een van de agenten trok het papiertje tussen zijn vingers vandaan en las wat erop stond.
- Het laatste verhaal, Jik Nieuwenborg Bloedstraat, zei hij en hield het papiertje onder mijn neus.
- Enig idee wat dit betekend?
- Ja, zei ik. - Dat is voor mij bedoeld.
- We kunnen het niet afstaan, zei de agent. - Het is bewijsmateriaal.
Ik pakte mijn aantekeningenboekje en schreef op wat ik zojuist had vernomen.
- Laat uw gegevens achter zodat we u kunnen bereiken.
Ik knikte, overhandigde hem een kaartje en verliet de woning. Terug in het café vertelde ik Carolus wat ik had aangetroffen. Hij goot een driedubbele borrel in een glas en schoof die naar me toe.
- En nu, vroeg hij.
- Het ziet er naar uit dat ik het verhaal niet rond krijg, zei ik. - Hij zou me nog een verhaal vertellen, het laatste.
Ik trok mijn aantekeningenboekje uit mijn zak en liet hem lezen wat ik had opgekrabbeld. Er verscheen een flauwe grijns op zijn gezicht.
- Herman had een keer teveel gedronken, zei hij. - Ik herinner mij het nog goed al hoewel het al jaren geleden is. Hij had een prijsje gewonnen in een loterij, niet veel, een paar honderd euro of zo. En je weet dat hij nooit meer dronk dan drie borrels. Die dag niet en op een gegeven moment ging hij midden in de kroeg staan, stak zijn handen omhoog en schreeuwde ``de mooiste vrouw van de wereld heet Jik``. Toen liep hij naar de deur en verdween.
- Raar verhaal, zei ik.
- Ja, temeer omdat hij nooit iets zei, misschien heb ik het daarom onthouden.
Hij wilde me nog een borrel inschenken maar ik hield mijn hand op mijn glas en schudde mijn hoofd.
- Nee, ik ga naar huis, zei ik.

Een paar dagen later stonden Carolus en ik bovenop `t Lalibellum te kijken hoe Herman neer werd gelaten in de enorme grafkelder. Een metalen rolluik bedekt met kunstgras sloot zich en Herman was weg. Ik viste een zakflesje uit mijn binnenzak en nam een flinke teug. Samen met de kistdragers liepen we terug naar een van de vele aula`s die Zorgvlied rijk was.
- We hebben het Lalibellum pas in gebruik genomen, zei een van de dragers. - Er kunnen er meer dan tweeduizend in!
- Welke idioot heeft dit bedacht?
- Een of andere architect, zei hij. - Kent u het verhaal van Menelik die zoon van Salomo en de ark des verbonds?
- Ja, zei ik
- Nou, daar is het op gebaseerd!
- Het lijkt er niet op, zei ik. - Volgens mij heeft die architect een documentaire over de piramides van Egypte zitten kijken met een schetsboekje op schoot, het ding een beetje afgeplat zodat je de lijken er makkelijk van boven in kan kieperen en dat de nabestaanden niet zover naar boven hoeven te klauteren. Gemak dient de mens.
- U ziet het verkeerd, zei de drager.
- Ongetwijfeld, zei ik. - Maar een luik bedekken met kunstgras? Stond dat ook in het ontwerp?
- Nee, dat hebben we zelf bedacht!
De dragers liepen terug de aula waar een volgend klusje op hen wachtte. Carolus en ik liepen naar de uitgang aan de Amstel.
- Raar dat we de enige waren die hem de laatste eer bewezen, zei hij.
Ik knikte.
- Wat ga je nou doen, vroeg hij.
- Op zoek naar het laatste verhaal, zei ik. Ik kan het boek niet afmaken zonder dat verhaal.
- En hoe wil je dat doen?
- Ik heb een naam, zei ik. - Bevolkingsregister, internet, weet ik veel.
Inmiddels stonden we op de parkeerplaats voor Zorgvlied waar twee ijverige parkeercontroleurs bezig waren om auto`s die niet voorzien waren van een geldig kaartje ze alsnog te voorzien van een geldig plaatsbewijs. Een duur plaatsbewijs dat wel.
- Ik heb er drie, hoorden we er een zeggen
- Vier, riep de andere hyena.
Ze sprongen op hun gereedstaande scootertjes en scheurden weg.
- Waar staat jou auto, vroeg Carolus.
Ik wees op de fiets die ik tegen de parkeermeter geplaatst had.
- Maar dat is de fiets van Herman…, zei Carolus.
Nadat hij de opgelopen boete onder zijn ruitenwisser vandaan geplukt had en in de geldgleuf van de parkeermeter gepropt had stapte hij in zijn auto. Ik haalde de fiets van slot af en keek hoe hij wegreed. Op de terugweg langs de Amstel kwam ik kromgebogen over het stuur door de tegenwind achter het gelijk van Herman. Als je een grote zak hebt is een dameszadel wel zo comfortabel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten